In bewerking.
In de Zumpe is naast de hydrologie, de waterkwaliteit, waterkwantiteit en de bodemkwaliteit de belangrijkste sturende factoren voor de aard en de kwaliteit van het natuurgebied. Voor het gebied is het van het grootste belang dat voldoende basenrijk kwelwater wordt aangevoerd en de bewortelde laag van de Zumpe ook kan bereiken. Voor het terreindeel langs de rivierduinen van de Wrange bepaald het voedselarme en basenarme grondwater de bijzondere situatie in Groenendaal, namelijk omstandigheden die het voor soorten van basenarme en voedselarme omstandigheden mogelijk maken zich daar te vestigen. Door de bijzondere hydroecologie van de Zumpe ontstaat een gradiënt van de rivierduinen via de broekbossen naar de hogere zandgronden in het oosten.
In de onderdelen hierna zullen we eens bekijken wat die water- en bodemkwaliteit inhouden.
In deze onderdelen zullen regelmatig chemische uitdrukkingen gebruikt worden.
Enige uitleg kan worden gelezen in deze Water-flyer.
Waterkwaliteit
In de Zumpe is zowel het grond- als oppervlaktewater van het CaHCO3-type (Stuyfzand, 1986) en is neutraal tot basisch (pH>6,5). Een hoog EGV (Electrisch Geleidings Vermogen=EC 'Electric
Conductivity') van het grondwater indiceert of het om grondwater van lange verblijftijd gaat; maar de hoge EGV wordt in de Zumpe hoofdzakelijk veroorzaakt door verrijking met kalk, dat zich als
moeraskalk in de bodem van de Zumpe
bevindt. Het EGV van het oppervlaktewater in de natuurontwikkeling Groenendaal bevat in het begin van het ‘beekje’ (noorden) ca. 29% grondwater en aan het eind ervan (zuiden, tegen de stuifduinen
aan) slechts 7%. De correlatie met het standaard grondwatertype (LIA) is van alle wateren echter zeer hoog (>90%). De IonRatio (IR) is ook overal hoog (>85%).
De ionenratio (IR) geeft de verhouding tussen de calcium en chloride ionen en wordt uitgedrukt in %. Het is een waarde die ons een indicatie geeft van de herkomst van het water. Puur zee- en regenwater geven relatief lage IR waarden (<25%), terwijl grondwater een relatief hoge IR waarde geeft (25-100%).
Zie: Soorten water
Het grond- en oppervlaktewater in de Zumpe is zeer hard (bevat veel calcium en magnesium), maar het oppervlaktewater (en grondwater) in Groenendaal is zacht tot matig hard. Deze verschillen in
hardheid komen ook tot uiting in het gehalte calcium en magnesium, sulfaat, chloride en fosfaat: de hoogste waarden worden gemeten in het grondwater en in het oppervlaktewater op de plagplaats in
het noorden (Buizerdwei); wat lagere waarden en de laagste in Groenendaal. Daar is een gradiënt aanwezig van noord naar zuid c.q. begin naar eind van het 'beekje'.
In de figuur hieronder zijn watermonsters uit de Zumpe in een EC-IR diagram geplaatst. Daaraan is te zien dat het grondwater en het oppervlaktewater in het noorden dicht bij het
standaardgrondwaterpunt (LIA) liggen, maar dat het oppervlaktewater in Groenendaal richting regenwater (ATW) is verschoven. In de figuur zijn ook enkele Maucha diagrammen getekend. Voor de
grondwatermonsters is een gemiddeld diagram getekend. De monsters zijn alle ‘grondwaterachtig’.
Dat blijkt ook uit de vergelijking tussen ondiep grondwater en oppervlaktewater (in onderstaande tabel van monsters in hetzelfde perceel; bron 28). De kwelsloot is dus nagenoeg volledig gevuld met grondwater. Het ijzergehalte is in de sloot wel veel lager doordat het opgeloste ijzer in het uittredende grondwater direct aan zuurstof wordt gebonden en neerslaat als 'roest'.
LIA = typisch grondwater (meetpunt Angeren LMG-RIVM 1980.
ATW = typisch regenwater (gewogen gemiddelde meetpunt Witteveen (KNMI-WHO 1980).
THN = typisch zeewater (meetpunt N-70 Noordzee op 70km voor kust Noordwijk 1982).
RHL= Rijnwater (gemiddelde 1975 uit de Rijn bij Lobith).
Volgens: Souer, M.A., 1988. MAIONF ver. 2. Een computerprogramma in Fortran voor de primaire verwerking van fysisch-chemische gegevens van watermonsters. Intern rapport Rijksinstuut voor
Natuurbeheer Leersum.